Artikel 3.1

Arbeidsduur en inzetbaarheid*

*Zie toelichting

  1. De normjaartaak bedraagt 1659 uur.
  2. De werknemer die direct betrokken is bij het primaire proces en die benoemd is in een functie met carrièrepatroon 9 of hoger, heeft bij een normbetrekking een werkweek van 40 uur.
  3. De werknemer, bedoeld in het tweede lid, kan op 200 dagen per jaar worden ingezet voor het verrichten van werkzaamheden. In overleg tussen werkgever en werknemer kan hiervan worden afgeweken. Onder werkzaamheden in de eerste volzin worden niet bedoeld werkzaamheden die de werknemer verricht in het kader van de 59 uren voor scholing en professionalisering als bedoeld in artikel 4.1 lid 7.
  4. Voor de werknemers op wie het tweede lid niet van toepassing is, bedraagt de werkweek ten hoogste 40 uur.
  5. De werkgever maakt met de werknemer afspraken over de feitelijke inzet van de werknemer per week. Indien werkgever en werknemer geen schriftelijke overeenstemming kunnen bereiken geldt voor de beschikbaarheid van de werknemer de volgende tabel:
    012
    0WerktijdfactorMaximaal aantal dagdelen in te roosteren voor werkzaamhedenMaximaal aantal dagen in te roosteren voor werkzaamheden
    1t/m 0,121
    2t/m 0,222
    3t/m 0,3 33
    4t/m 0,443
    5t/m 0,553
    6t/m 0,6 6 3
    7t/m 0,7 7 4
    8t/m 0,8 8 4
    9t/m 0,9 9 5
    10> 0,9 10 5
  6. De feitelijke dagen of dagdelen, waarop de werknemer wordt ingezet, worden door de werkgever na overleg met de werknemer vastgesteld.

 

 

 

Artikel 3.2

Werktijden

  1. De werkgever heeft een regeling waarin is aangegeven:
    a.   de tijden waarop de instelling geopend is;
    b.   de tijden waarop de werknemers kunnen worden ingezet voor werkzaamheden;
    c.   de lunch- en dinerpauzes;
    d.   de rusttijden en rustdagen.
    Bij de punten b en c kan onderscheid worden gemaakt tussen verschillende categorieën werknemers.
  2. In incidentele gevallen kan de instelling, in overleg met de OR, ook op zondagen en feestdagen zijn geopend.
  3. De werkgever stelt na overleg met de werknemer de dagelijkse tijd- en/of plaatsgebonden werktijden vast. Een werkdag bestaat uit maximaal 9 zo veel mogelijk aaneengesloten uren onderbroken door voldoende rustperioden.
  4. Indien de werknemer zich niet kan verenigen met het voorgenomen besluit van de werkgever, zoals bedoeld in het derde lid, kan de werknemer dit schriftelijk onder opgaaf van redenen binnen 5 werkdagen aan de interne geschillencommissie zoals bedoeld onder 12.3 lid 2 kenbaar maken.
  5. De werknemer die behoort tot de categorie OBP, voor zover niet vallend onder artikel 3.1 lid 2, kan de werkgever verzoeken de jaartaak op een door de werknemer gewenste manier vorm te geven. De werkgever stemt hiermee in tenzij het patroon volgens de werkgever in strijd is met het organisatorisch belang van de instelling. In dat geval wordt overleg gevoerd tussen de werkgever en de werknemer met de intentie om alsnog tot overeenstemming te komen. Uiteindelijk stelt de werkgever de werktijden vast. Op het besluit van de werkgever is de geschillenregeling van artikel 12.3 van toepassing.
    Mogelijke patronen kunnen zijn:
    –  4 dagen van 9 uur;
    –  4 dagen van 8 uur en 1 dag van 4 uur;
    –  afwisselend weken van 5 dagen van 8 uur en van 4 dagen van 8 uur;
    –  5 dagen van 8 uur met 17 vrij opneembare compensatiedagen.
    Ongeacht zijn gekozen werkpatroon moet de werknemer de jaartaak behorend bij zijn werktijdfactor realiseren.
  6. De werkgever kan na overleg met de werknemer maximaal 2 avonden per week werk opdragen. De werkgever houdt hierbij zoveel mogelijk rekening met de afspraken die hij met de werknemer heeft gemaakt over diens werktijden. In overeenstemming met de werknemer kan de werkgever hem op meer dan 2 avonden per week inzetten.
Artikel 3.3

Inzetbaarheidskader*

*Zie toelichting

  1. Voor de werknemer die deel uitmaakt van een onderwijsteam (direct betrokken bij het primair proces en benoemd in een functie met carrièrepatroon 7 of hoger) geldt een inzetbaarheidskader. Dit inzetbaarheidskader houdt bij een normbetrekking in dat de normjaartaak van 1659 uur als volgt is gecompartimenteerd:
    a.   1200 uur voor die werkzaamheden die verband houden met de uitvoering van het onderwijs en de direct daaruit voortkomende werkzaamheden; en
    b.   459 uur voor die werkzaamheden die verband houden met de organisatie en ontwikkeling van het onderwijs, waaronder professionalisering, overleg, afstemming en coördinatie.
  2. In een schriftelijke stemming onder alle leden van een onderwijsteam kan uitsluitend unaniem worden besloten tot het collectief afwijken van het algemene inzetbaarheidskader van 1200/459 uur, zoals bedoeld in het eerste lid, en qua tijdsbesteding komen tot een andere compartimentering van de taken gemoeid met de uitvoering en de organisatie van het onderwijs. Het unaniem genomen besluit geldt voor de duur van een cursusjaar. Daarbij moet het onderwijsteam wel voldoen aan de vigerende wet- en regelgeving, alsmede de financiële, kwaliteits- en facilitaire instellingskaders.

 

Artikel 3.4

Werkverdeling*

*Zie toelichting

  1. Uitgangspunt is dat de werknemers in het onderwijsteam met de leidinggevende en met inachtneming van het algemene inzetbaarheidskader zoals bedoeld in artikel 3.3 lid 1, of het inzetbaarheidskader zoals bedoeld in artikel 3.3 lid 2, de werkzaamheden verdelen in een werkoverleg van het onderwijsteam. Tevens nemen zij in acht de regeling startende werknemers zoals bedoeld in artikel 2.3c.
  2. Het algemeen inzetbaarheidskader zoals bedoeld in artikel 3.3 lid 1 of het inzetbaarheidskader, zoals bedoeld in artikel 3.3 lid 2, is een individueel afdwingbaar recht.
  3. De werkverdeling maakt maatwerk voor de inzet van werknemers, rekening houdend met een ieders individuele capaciteiten, competenties, belastbaarheid en voorkeuren mogelijk. Per werknemer in het onderwijsteam kan dit dan ook, op verzoek van en in onderling overleg met één of meer andere werknemers in het onderwijsteam, leiden tot een andere verdeling van werkzaamheden dan de verdeling conform de compartimenten van het algemeen inzetbaarheidskader, zoals bedoeld in artikel 3.3 lid 1 of het inzetbaarheidskader, zoals bedoeld in artikel 3.3 lid 2.
  4. Bij de verdeling van de werkzaamheden wordt de volgende procedure in acht genomen.
    a.  Voorafgaand aan de werkverdeling heeft het onderwijsteam het onderwijsprogramma  vormgegeven met inachtneming van de volgende kaders:
    –   het tussen de werkgever en de OR besproken meerjarig financieel beleid;
    –   het in overleg met de OR door de werkgever vastgestelde formatiebeleid en taakbelastingsbeleid;
    –   de in het Professioneel Statuut geborgde professionele ruimte;
    –   de wettelijke eisen voor kwalificatie, toetsing en examinering;
    –   de wettelijke bepalingen ten aanzien van de programmering en realisatie van voldoende onderwijstijd;
    –   de binnen de instelling geldende facilitaire kaders en kwaliteitskaders.
    b.   De werknemers in het onderwijsteam maken een overzicht van de uit het onderwijsprogramma voortvloeiende taken, behorende tot de compartimenten van het geldende inzetbaarheidskader ter zake de uitvoering en de organisatie van het onderwijs. Vervolgens waarderen de werknemers in het onderwijsteam op basis van een op de praktijk gebaseerde realistische inschatting de zwaarte van en de benodigde tijd voor de uit te voeren werkzaamheden. Het onderwijsteam kan de leidinggevende hieromtrent een voorstel laten doen.
    c.   De werknemers in het onderwijsteam overleggen onderling hoe zij, rekening houdende met een ieders inzetbaarheid en werktijden, de te verrichten werkzaamheden evenwichtig gespreid over het cursusjaar gaan verdelen. Daarbij speelt tevens een rol de beschikbaarheid van ruimtes, bpv-plaatsen en de specifieke pedagogisch-didactische werkwijze. Het onderwijsteam doet hierover een voorstel aan de leidinggevende.
    d.   De leidinggevende toetst of het voorstel van het onderwijsteam ter zake de weging en verdeling van werkzaamheden voldoet aan de onder a. genoemde (beleids)kaders van de instelling en de wettelijke vereisten, brengt indien noodzakelijk het voorstel daarmee in overeenstemming en legt vervolgens een definitief voorstel neer in het werkoverleg.
    e.   De werknemers in het onderwijsteam maken in het werkoverleg afspraken met de leidinggevende over hoe te handelen bij noodzakelijke tussentijdse wijzigingen in de planning en de verdeling van de werkzaamheden als gevolg van een veranderde instroom van deelnemers en/of uitval van teamleden.
    f.   De leidinggevende brengt het definitieve voorstel in stemming en deelt conform de vastgestelde werkverdeling de taken toe.
  5. De besluitvorming over het definitieve voorstel van de leidinggevende vindt plaats met inachtneming van het volgende:
    a.   alle werknemers met een taak in de uitvoering van het onderwijsprogramma zijn, ongeacht de aard en omvang van hun arbeidsovereenkomst, stemgerechtigd;
    b.   er wordt gestemd aan de hand van ‘One Man, One Vote’;
    c.   indien ten minste de meerderheid van de stemgerechtigde werknemers zich in het definitieve voorstel kan vinden, geldt dit als vastgesteld;
    d.   de stemming wordt ten minste 5 werkdagen van tevoren geagendeerd voor een werkoverleg, dat plaats heeft zodanig dat ten minste 80% van de betrokken werknemers aanwezig kan zijn;
    e.   tussen de datum waarop het definitieve voorstel is gedaan en de datum waarop de stemming moet hebben plaatsgevonden liggen ten minste 3 werkdagen.
  6. Bij het ontbreken van de vereiste meerderheid zoals bedoeld in lid 5 hanteert de leidinggevende de toedelingsoptie. Dit betekent dat – om de goede voortgang van het onderwijs te kunnen garanderen – de leidinggevende de werkzaamheden weegt en verdeelt, met inachtneming van het volgende:
    a.   het algemeen inzetbaarheidskader, zoals bedoeld in artikel 3.3 lid 1. De leidinggevende past daarbij een opslagfactor van ten minste 40% toe, berekend over groepslessen, ten behoeve van de voorbereiding en nazorg voor die groepslessen. Onder groepslessen wordt verstaan: ingeroosterde groepsgebonden contactactiviteiten, gericht op het realiseren van begeleide onderwijstijd.
    b.   De leidinggevende draagt met inachtneming van artikel 4.1, zevende tot en met negende lid, uren ten behoeve van scholing en professionalisering op aan de werknemer.
  7. Op verzoek van de werknemer kan in overleg met de werkgever van het zesde lid afgeweken worden.
  8. De werknemer kan inzake de hem opgedragen taken een geschil aanhangig maken bij de interne geschillencommissie.
  9. Dit artikel is ook van toepassing op de werknemer die direct betrokken is bij het primaire proces en die benoemd is in een functie met carrièrepatroon 7 of 8 indien hij deel uitmaakt van het desbetreffende onderwijsteam.

 

Artikel 3.5

Extra middelen aanpak werkdruk

Door het in april 2022 afgesloten Onderwijsakkoord Samen voor het beste onderwijs zijn extra middelen beschikbaar gekomen voor de aanpak van werkdruk in het voortgezet onderwijs. Aan de sector voortgezet onderwijs wordt vanaf schooljaar 2022/2023 jaarlijks € 300 miljoen uitgekeerd 7wetten.nl - Regeling - Regeling aanvullende bekostiging strategisch personeelsbeleid, begeleiding en verzuim vo - BWBR0045041 (overheid.nl) en Staatscourant 2022, 24820 | Overheid.nl > Officiële bekendmakingen (officielebekendmakingen.nl). In navolging van de sector voortgezet onderwijs is hierbij het uitgangspunt dat minimaal 50% wordt besteed aan een individueel keuzebudget. Het bedrag dat resteert nadat het individueel keuzebudget is toegekend wordt besteed aan een collectieve aanpak van werkdruk op vo-scholen en het vo-deel van locaties waar zowel vo als mbo onderwijs wordt verzorgd. De werknemers zijn hierbij gezamenlijk aan zet en gaan met elkaar in overleg over het nemen van maatregelen om de werkdruk te verminderen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan extra ondersteuning in de klas, ten behoeve van leerlingenbegeleiding of om de lasten van bepaalde taken te verminderen (zoals mentoraat of surveillance). Op de Vo-school wordt samen met de werknemers bepaald wat goede maatregelen zijn om de werkdruk te verminderen zodat werknemers daar zoveel mogelijk in staat gesteld worden om te doen wat ze het beste doen; het verzorgen van goed onderwijs. Van belang is in ieder geval steeds dat gekeken wordt naar de school-specifieke situatie.

Eventuele wijzigingen in de sector voortgezet onderwijs aangaande de toekenning en/of besteding van de middelen zullen worden vertaald naar de mbo-context.

Definitiebepaling

  1. De volgende regeling geldt voor werknemers die werkzaam zijn op een school bekostigd uit de WVO en werkzaam voor vo-leerlingen.
  2. Vo-school: een school bekostigd uit de WVO.
  3. Op werknemers werkzaam bij een stafbureau is de volgende regeling niet van toepassing.
  4. Het College van Bestuur kan besluiten om het individueel keuzebudget eveneens toe te kennen aan werknemers op wie lid 1 niet van toepassing is.

Individueel keuzebudget

  1. De werknemer krijgt jaarlijks de beschikking over een basisbudget van 40 klokuren. Hiermee kunnen keuzes worden gemaakt die passen binnen de levensfase, de persoonlijke situatie en de werkdruk verminderen of de duurzame inzetbaarheid vergroten.
  2. a. Het bepaalde in lid 5 is ook van toepassing op een werknemer met een arbeidsovereenkomst wegens vervanging van een zieke werknemer gedurende de eerste 12 maanden van de arbeidsovereenkomst. De bestedingsmogelijkheden als beschreven in de artikelen betreffende de keuzemogelijkheden worden echter uitgesloten. De besteding van deze uren zal in de vorm van een verhoging van het uurloon met de factor 1,024 worden gerealiseerd.
    b. Van het bepaalde in lid 5 zijn startende docenten uitgesloten.

Keuzemogelijkheden schooljaar 2022/2023 (overgangsschooljaar 2022/2023)

  1. Voor schooljaar 2022/2023 geldt dat zoveel mogelijk in de geest van lid 5 en 6 wordt gehandeld.
  2. Daarnaast heeft de werknemer het recht om 63 uren (deels of volledig) uit te laten betalen.

Keuzemogelijkheden vanaf schooljaar 2023/2024

Invulling keuzemogelijkheden schooljaar 2023/2024 voor docenten

  1. De docent heeft het recht om het basisbudget naar eigen inzicht te gebruiken voor aanpassing van de werkzaamheden, door vermindering van de lestaak dan wel vermindering van de overige taken. Inzet van het basisbudget leidt niet tot een vermindering van de jaartaak; de docent legt hierover verantwoording af.
  2. Indien de docent met een normbetrekking kiest voor vermindering van de lestaak, heeft hij door inzet van 40 uren uit het basisbudget bij een door de school gehanteerde lesduur van 50 minuten het recht om zijn lestaak met 1 lesuur per week te verminderen, dan wel een equivalent daarvan.
  3. In afwijking van het bepaalde in lid 9 kunnen werknemer en werkgever ook andersluidende afspraken maken.
  4. Werknemers op wie lid 9 niet van toepassing is hebben eveneens het recht om het keuzebudget jaarlijks in te zetten voor werkdrukverlichting. Over de specifieke inzet van het keuzebudget maken werknemer en werkgever samen afspraken. De uren kunnen ook (deels) worden ingezet voor professionalisering conform de systematiek van artikel 9.3 lid 4.
  5. Wanneer een werknemer in een schooljaar wegens organisatorische redenen niet in staat kan worden gesteld om het budget van 40 uur (deels of geheel) in te zetten of omdat de individuele inzet tot negatieve werkdrukeffecten bij collega’s leidt, wordt in overleg met de leidinggevende afgesproken op welke andere wijze het budget dan ingezet kan worden.

Collectieve werkdrukmiddelen

Besteding (vanaf schooljaar 2023/2024)

  1. Het bedrag dat resteert nadat het individuele keuzebudget is toegekend wordt besteed aan een collectieve aanpak van werkdruk op vo-scholen en het vo-deel van locaties waar zowel vo als mbo onderwijs wordt verzorgd.
  2. De besteding van de beschikbare middelen vindt langs de volgende route plaats:
    1. Het College van Bestuur draagt er zorg voor dat de middelen volledig op de vo-scholen terecht komen op basis van leerlingenaantallen.
    2. De besteding van de middelen vindt op schoolniveau plaats, waarbij de werknemers het initiatief hebben bij het maken van de bestedingsplannen.
    3. Vooraf wordt met de ondernemingsraad de wijze vastgesteld waarop en in welke werknemersgremia (organisatorische eenheid) binnen de school het gesprek over de besteding van de middelen wordt gevoerd. Daarnaast wordt met de ondernemingsraad vastgesteld hoe de middelen over de werknemersgremia worden verdeeld en welke financiële en organisatorische kaders hierbij worden meegegeven. Bij het vaststellen van de kaders is de organiseerbaarheid binnen de school een van de voorwaarden waaraan moet worden voldaan. Het streven is om de keuze- en bestedingsmogelijkheden zo min mogelijk te beperken.
    4. De ondernemingsraad vergewist zich ervan dat ten aanzien van de in het vorige punt benoemde afspraken een meerderheidssteun bestaat bij de werknemers.
    5. De afspraken worden door het College van Bestuur kenbaar gemaakt in een collectief startmoment aan de werknemers waarop de afspraken van toepassing zijn.
    6. Aan de organisatorische eenheid wordt bekend gemaakt welk bedrag beschikbaar is voor de collectieve inzet van de werkdrukmiddelen en binnen welke kaders deze middelen kunnen worden ingezet.
    7. De organisatorische eenheid bepaalt vooraf op welke wijze de besluitvorming over de plannen binnen de eenheid plaatsvindt en handelt daarnaar.
    8. Vervolgens maken de organisatorische eenheden plannen voor de besteding van de toebedeelde werkdrukmiddelen.
    9. De bestedingsplannen worden samengevoegd tot een concept onderdeel van het werkdrukplan als bedoeld in artikel 13.4 lid 2 sub l en wordt kenbaar gemaakt aan het voltallig personeel waarop deze afspraak van toepassing is.
    10. Het onderdeel werkdrukplan dat is opgesteld op basis van dit artikel wordt bekrachtigd met instemming van de ondernemingsraad. Tevens wordt afgesproken wanneer en op welke wijze de evaluatie van dit onderdeel van het werkdrukplan zal plaatsvinden. De werkgever spant zich actief in om werknemers inzicht te geven over de besteding van de middelen.

Verantwoording

  1. Ten aanzien van de besteding van middelen wordt over de volgende onderwerpen verantwoording afgelegd in het sociaal jaarverslag:
    1. Het totale te besteden bedrag per vo-school en verdeeld over de vo-scholen die onderdeel zijn van de werkgever die ook vo-scholen in stand houdt.
    2. Op welke wijze en met betrokkenheid van wie de besteding tot stand is gekomen.
    3. Aan welke doelen de middelen zijn besteed en met welk effect.
    4. De wijze waarop de evaluatie gaat plaatsvinden of heeft plaatsgevonden, inclusief de uitkomst daarvan.

Overgangsjaar 2022/2023

  1. Voor de collectieve besteding in 2022/2023 treedt de werkgever met de ondernemingsraad in overleg over de besteding van de middelen in de geest van de structurele afspraken voor besteding vanaf schooljaar 2023/2024. Dat betekent een besteding met als doel werkdrukverlichting en met een actieve betrokkenheid van de werknemers. Hierbij is het belangrijk geen besluiten te nemen die leiden tot onomkeerbare bestedingen voor de uitvoering van de afspraken voor het schooljaar 2023/2024.