Artikel 1.1

Begripsbepalingen*

*Zie toelichting

In deze cao wordt verstaan onder:

a. Arbeidsovereenkomst: de overeenkomst als bedoeld in artikel 7:610 Burgerlijk Wetboek.
b. ASM: een algemene salarismaatregel.
c. BAPO: bevordering arbeidsparticipatie ouderen, zoals genoemd in bijlage G van de (derde verlengde) CAO BVE 2007-2009 en thans in bijlage D.
d. BW: Burgerlijk Wetboek.
e. CAO: Collectieve arbeidsovereenkomst MBO.
f. Cao-partijen: de MBO Raad enerzijds en de Algemene Onderwijsbond (AOb), CNV Onderwijs, onderdeel van CNV Connectief, FNV Overheid en FvOv anderzijds.
g. Cursusjaar: de periode van 1 augustus van een kalenderjaar tot en met 31 juli van het daarop volgende kalenderjaar.
h. Dagdeel: een deel van de dag dat wordt gescheiden van een ander deel van de dag door een lunchpauze of een dinerpauze.
i. Deeltijdwerknemer: de werknemer die een arbeidsduur heeft naar rato van een normbetrekking.
j. Directe onderwijstaken: alle werkzaamheden van de werknemer die voor de deelnemer meetellen als vereiste onderwijsuren.
k. Feestdagen: Nieuwjaarsdag, Goede Vrijdag, Tweede Paasdag, Koningsdag, de jaarlijkse Nationale Bevrijdingsdag (5 mei), Hemelvaartsdag, Tweede Pinksterdag en Eerste en Tweede Kerstdag.
l. Formatieplan: het document waarin de samenstelling van de formatie is vastgelegd.
m. Fte: Fulltime Equivalent, dat wil zeggen één normbetrekking.
n. Functie: het samenstel van werkzaamheden dat de werknemer op grond van zijn arbeidsovereenkomst moet verrichten, zoals vastgelegd in het functieboek van de instelling.
o. Functieboek: het document van de instelling waarin van elke in het formatieplan genoemde functie de beschrijving en de waardering is opgenomen.
p. FUWA-MBO: het functiewaarderingssysteem voor de MBO-sector.
q. Instelling: een instelling als bedoeld in de artikelen 1.3.1 en 1.3.2 van de WEB 4Tot het moment van inwerkingtreding van de Wet bestuurlijke harmonisatie beroepsonderwijs wordt onder instelling verstaan ‘een instelling als bedoeld in artikelen 1.3.1 tot en met 1.3.3 van de WEB.
r. Loon: het maandsalaris, de vakantietoeslag, de eindejaarsuitkering, de uitlooptoeslag, de (garantie)toelage onregelmatige dienst, de EHBO-toelage, de bindingstoelage en overige toelagen waarop een werknemer op basis van deze cao recht kan hebben.
s. Maandsalaris: het bedrag, vermeld in de bijlagen A1 tot en met A6 in de reeks van genummerde treden in het carrièrepatroon dat behoort bij de functie.
t. MBO: middelbaar beroepsonderwijs en volwasseneneducatie.
u. Normbetrekking: een betrekking met een omvang van 1659 uur per jaar.
v. OBP: ondersteunend en beheerspersoneel.
w. OP: onderwijsgevend personeel.
x. OR: ondernemingsraad, zoals bedoeld in de Wet op de Ondernemingsraden.
y. Partner: de persoon met wie de werknemer

  • is gehuwd, of
  • een geregistreerd partnerschap heeft, of
  • overeenkomstig een notarieel verleden samenlevingscontract samenwoont en een gemeenschappelijke huishouding voert.

z. Standplaats: de gemeente of de binnen de gemeente liggende plaats waarin de werknemer de meeste werkzaamheden verricht.
aa. Startende docent: de werknemer die voor het eerst werkzaamheden gaat verrichten in de functie van docent/leraar in het onderwijs, ongeacht de omvang van de werktijdfactor.
bb. Uursalaris: 1/160e deel van het maandsalaris bij een normbetrekking.
cc. UWV: Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.
dd. Vakbond: een vereniging van werknemers als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst.
ee. Verticale scholengemeenschap: verticale scholengemeenschap als bedoeld in artikel 2.6.1 van de WEB.
ff. WAZO: Wet arbeid en zorg.
gg. WEB: Wet Educatie en Beroepsonderwijs.
hh. Werkdag: een dag waarop de werknemer ingezet kan worden voor het verrichten van werkzaamheden.
ii. Werkgever: de rechtspersoon die het bevoegd gezag vormt over één of meer instellingen.
jj. Werknemer: degene, niet zijnde statutair bestuurder van de rechtspersoon, die een arbeidsovereenkomst heeft met de werkgever.
kk. Werktijdfactor: het gedeelte van de normbetrekking waarvoor de werknemer is benoemd, rekenkundig afgerond op vier cijfers achter de komma.

 

Artikel 1.2

Inwerkingtreding en looptijd

De cao heeft een looptijd van 1 juni 2023 tot 1 juni 2024.

Artikel 1.3

Werkingssfeer

  1. Deze cao is met inachtneming van lid 5 van toepassing op alle werknemers die een arbeidsovereenkomst hebben met de werkgever, tenzij wettelijke bepalingen zich daartegen verzetten.
  2. Afwijkingsmogelijkheden:
    De volgende artikelen hebben een standaard karakter (afwijken niet toegestaan):
    – Art. 1.1;
    – Art. 1.6;
    – Hoofdstuk 2, met uitzondering van art. 2.6;
    – Art. 3.1 lid 1;
    – Hoofdstuk 5, met uitzondering van art. 5.3 lid 2, 3, 4, 7 en 8, art. 5.5 en art. 5.6;
    – Art. 6.1 en 6.2;
    – Hoofdstuk 14;
    – Hoofdstuk 15.
    De overige bepalingen kennen een minimumkarakter.
  3. Deze cao volgt de CAO MBO 2022-2023 en alle voorgaande cao’s met dezelfde werkingssfeer op.
  4. Met de inwerkingtreding van deze cao komen de rechten die hun oorsprong vinden in voorgaande cao’s te vervallen. In plaats daarvan gelden de rechten (inclusief overgangsrecht) die voortvloeien uit de bepalingen die zijn overeengekomen in deze cao. Deze cao heeft, voor zover deze mindere aanspraken geeft, voorrang op voorgaande cao’s.
  5. Zodra de Wet bestuurlijke harmonisatie beroepsonderwijs (Wet BHB) in werking treedt, geldt ten aanzien van de werkingssfeer van deze cao het volgende:
    – De werkingssfeer van deze cao strekt zich tevens uit tot de werkgever die een school voor voortgezet onderwijs in stand houdt die voor de inwerkingtreding van de Wet BHB deel uitmaakte van een agrarisch opleidingscentrum (AOC) en de daarin werkzame werknemers. Het betreft hierbij uitsluitend de huidige en toekomstige werknemers die binnen het voormalig AOC5De van toepassing zijnde cao wijzigt na de inwerkingtreding van de Wet BHB dus niet. werkzaam zijn.
    – De werkgever die voor de inwerkingtreding van de Wet BHB een verticale scholengemeenschap in stand houdt en dit aansluitend aan deze inwerkingtreding nog steeds doet, past de CAO MBO en/of de CAO VO op de daarin werkzame werknemers toe, gelijk aan de feitelijke situatie die voor de inwerkingtreding van de Wet BHB binnen de verticale scholengemeenschap aan de orde was.
  6. De toelichting en de bijlagen maken deel uit van de cao, met uitzondering van het Overlegprotocol en het Professioneel Statuut. Dit zijn op zichzelf staande overeenkomsten die voor onbepaalde tijd van toepassing zijn.
Artikel 1.4

Deeltijdwerknemer

De cao is naar rato van toepassing op deeltijdwerknemers, behoudens het bepaalde

in de navolgende artikelen:

a.   de studiekostenvergoeding, genoemd in artikel 4.2, eerste lid, sub a, eerste gedachtestreepje en sub b, eerste en tweede gedachtestreepje, met uitzondering van de bepaling dat de werkgever in bijzondere gevallen het percentage op 75% kan stellen;
b.   de duur van het buitengewoon verlof, bedoeld in artikel 8.2a lid 1 en 8.3 lid 1 t/m 3;
c.   voor de inzetbaarheid van deeltijdwerknemers is artikel 3.1 lid 3 niet van toepassing, en geldt het bepaalde in artikel 3.1 lid 5.

Artikel 1.5

Decentrale arbeidsvoorwaardengelden

Wanneer de minister van OCW aanvullende middelen ter beschikking stelt ten behoeve van de arbeidsvoorwaarden van het onderwijspersoneel worden tussen cao-partijen afspraken gemaakt over de besteding daarvan binnen de door de minister van OCW gestelde kaders.

Artikel 1.6

Besteding middelen Convenant Leerkracht 2008

De werkgever die op grond van het Convenant LeerKracht 2008 middelen ontvangt voor Beloning tekortregio’s (Regeling versterking van salarismix leraren middelbaar beroepsonderwijs in de Randstad-regio), besteedt 25% van deze middelen aan meer instructeurs of LB-, LC-, LD- of LE-functies. De overige 75% besteedt hij aan meer LC-, LD- of LE-functies. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2024.

Artikel 1.6a

Carrièreperspectief docenten

In de cao mbo 2020-2021 is afgesproken om in afwachting van de resultaten van nader overleg met OCW, gedurende de looptijd van die cao het aandeel docenten LC en hoger in de mbo-sector stabiel te houden ten opzichte van het totaal aandeel docenten in het jaar 2020. In de kwaliteitsagenda wordt van mbo-scholen gevraagd te investeren in de kwaliteit en functies van de medewerkers in het mbo, waaronder docenten. Daarom past het continueren van de afspraak dat de verhouding LB-docenten ten opzichte van LC/LD-docenten sectoraal minimaal stabiel blijft aan de situatie in 2020.

Artikel 1.7

Naleving cao

  1. Cao-partijen bevorderen zo veel mogelijk de naleving van deze cao.
  2. Indien het vermoeden bestaat dat de cao niet wordt nageleefd, dan wordt dit door cao-partijen aan de betreffende werkgever medegedeeld.
  3. Cao-partijen kunnen de werkgever om nadere informatie verzoeken. De werkgever is verplicht om deze informatie binnen een redelijke termijn, doch uiterlijk binnen vier weken ter beschikking te stellen.
  4. Wanneer de door de werkgever verstrekte informatie daartoe aanleiding geeft, zullen cao-partijen in overleg treden met de werkgever om naleving van de cao alsnog te bewerkstelligen.
Artikel 1.8

De Cao-interpretatiecommissie

  1. Wanneer zich verschillen van mening voordoen over de interpretatie van de cao, kan elke cao-partij deze voorleggen aan de Cao-interpretatiecommissie.
  2. De Cao-interpretatiecommissie bestaat uit een onafhankelijke voorzitter, twee vertegenwoordigers van de gezamenlijke vakbonden die partij zijn bij de cao, en twee vertegenwoordigers van de MBO Raad.
  3. De leden van de commissie benoemen de onafhankelijke voorzitter.
  4. Alvorens uitspraak te doen, hoort de Cao-interpretatiecommissie de cao-partijen over de voorgenomen uitspraak.
  5. Een unanieme uitspraak van de Cao-interpretatiecommissie is bindend voor cao-partijen.