Artikel 1 Overlijdensuitkering 18– Overlijdensuitkering: artt. 35 en 36 ZW en art. 23 Toeslagenwet – Terugvordering en verrekening: artt.33 en 33a ZW

a.   Indien de werknemer die recht heeft op bovenwettelijke uitkering of op loonsuppletie op grond van artikel D.1, overlijdt:

    1. wordt de overlijdensuitkering waarop een nabestaande recht heeft op grond van de ZW of de Toeslagenwet, aangevuld tot drie maal het maandbedrag van de WW-uitkering, de ZW-uitkering, de toeslag op grond van de Toeslagenwet en de bovenwettelijke uitkering waarop de werknemer laatstelijk voor zijn overlijden recht had;
    2. wordt, indien er geen nabestaanden zijn die recht hebben op een overlijdensuitkering op grond van de ZW uitsluitend omdat de werknemer niet meer verzekerd was op grond van de ZW, een overlijdensuitkering toegekend onder overeenkomstige toepassing van de bepalingen van de ZW. Deze uitkering wordt aangevuld overeenkomstig het bepaalde onder i;
    3. wordt, al dan niet naast een overlijdensuitkering als bedoeld onder i of ii, aan de nabestaanden, bedoeld in de ZW, van een werknemer die recht had op loonsuppletie, een overlijdensuitkering toegekend ter hoogte van drie maal het bedrag aan loonsuppletie waarop de werknemer recht had over de maand voorafgaand aan die waarin hij is overleden.

b.   De overlijdensuitkering, bedoeld onder a, wordt zo spoedig mogelijk betaald, maar in elk geval binnen één maand na de vaststelling van het recht op de overlijdensuitkering.
c.  Vorderingen op de werknemer ter zake van onverschuldigd betaalde uitkering op grond van deze regeling, kunnen met de overlijdensuitkering worden verrekend.
d.   De bepalingen van de ZW over terugvordering en verrekening zijn van overeenkomstige toepassing op de overlijdensuitkering voor zover deze onverschuldigd is betaald.