Bijlage 2 Behorende bij hoofdstuk D artikel 3 en 4 BWR

Bijlage 2 Behorende bij hoofdstuk D artikel 3 en 4 BWR

  1. De werknemer die recht op bovenwettelijke uitkering heeft gehad en die een aanvraag indient om verlenging of verhoging van een nieuwe bovenwettelijke uitkering op grond van hoofdstuk D artikel 3 BWR, of herleving van het uitkeringsrecht op grond van hoofdstuk D artikel 4 BWR, legt bij aanvraag de volgende stukken over, indien de bovenwettelijke uitkering vijf jaar of langer geleden is beëindigd en voor zover deze niet of niet meer aanwezig zijn bij de uitvoeringsinstantie:
    1. de beslissing tot toekenning van een recht op bovenwettelijke uitkering, waarbij de hoogte en de duur van de bovenwettelijke uitkering zijn vermeld;
    2. de beslissing dat het recht op bovenwettelijke uitkering is geëindigd en waarbij zijn vermeld de datum per welke, de reden waarom en de mate waarin het recht is geëindigd;
    3. de uitkeringsstrook waarop de betaling van de uitkering over de uitkeringsperiode tot aan de eindigingsdatum is vermeld en de, al dan niet separate, uitkeringsstrook waarop de uitbetaling van vakantietoeslag tot die datum is vermeld;
    4. een volledig overzicht van de dienstbetrekkingen, het werk buiten dienstbetrekking en de uitkeringen die de werknemer sinds de eindiging van het recht op bovenwettelijke uitkering heeft gehad, met vermelding van de tijdvakken waarop deze betrekking hadden;
    5. aanstelling- en ontslagbrieven, of daarmee overeenkomende bescheiden, van alle dienstbetrekkingen die de werknemer sinds de eindiging van het recht op bovenwettelijke uitkering heeft gehad;
    6. toekenning- en beëindigingbeslissingen, of daarmee overeenkomende bescheiden, van alle uitkeringen die de werknemer sinds de eindiging van het recht op bovenwettelijke uitkering heeft gehad;
    7. indien de werknemer stelt dat de einddatum van het recht op bovenwettelijke uitkering conform artikel 43 WW is opgeschoven voordat dit recht laatstelijk eindigde: de beslissing dat het recht op bovenwettelijke uitkering eerder is geëindigd en waarbij zijn vermeld de datum per welke, de reden waarom en de mate waarin het recht is geëindigd, en de beslissing dat het recht is herleefd, waarbij is vermeld per welke datum de herleving heeft plaatsgevonden.
  2. De werknemer, bedoeld in hoofdstuk D artikel 4, onder c, BWR, die een aanvraag indient om uitkering op grond van hoofdstuk D artikel 4 BWR, legt bij die aanvraag de volgende stukken over voor zover deze niet of niet meer aanwezig zijn bij de uitvoeringsinstantie:
    1. het ontslagbesluit, de brief van diens werkgever, of daarmee overeenkomende stukken, waaruit blijkt per wanneer de dienstbetrekking als werknemer is geëindigd en om welke reden deze is geëindigd, en indien de reden van eindiging het aflopen van een tijdelijke dienstbetrekking was, waarom deze niet is voortgezet;
    2. een aanstellingsbrief, een loonstrook of daarmee overeenkomende stukken, waaruit blijkt wat de urenomvang en het loon uit de dienstbetrekking als werknemer waren;
    3. een volledig overzicht van de dienstbetrekkingen, het werk buiten dienstbetrekking en de ontvangen uitkeringen, met vermelding van de tijdvakken waarop deze betrekking hadden;
    4. aanstelling- en ontslagbrieven of daarmee overeenkomende bescheiden van alle dienstbetrekkingen die de werknemer heeft gehad;
    5. toekenning- en beëindigingbeslissingen of daarmee overeenkomende bescheiden van alle ontvangen uitkeringen .
  3. De werkgever kan een aanvraag om uitkering op grond van hoofdstuk D artikel 3 of 4 BWR geheel of gedeeltelijk afwijzen om de reden dat de werknemer onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt te voldoen aan de voorwaarden voor toekenning van de uitkering, indien:
    1. de werknemer niet alle bescheiden overlegt die de leden 1 en 2 van deze bijlage in diens geval vereist, of
    2. de werkgever duidelijke aanwijzingen of een gegrond vermoeden heeft dat de inhoud van een of meer door de werknemer overgelegde bescheiden niet in overeenstemming is met de werkelijkheid, of

er uit de aanwezige gegevens kan worden afgeleid dat de werknemer het recht op bovenwettelijke uitkering heeft afgekocht of reeds heeft verbruikt.